header themas

No one will protect what they don’t care about; and no one will care about what they have never experienced

David Attenborough

Karakter van veldstudiecentra

Een definitie van een veldstudiecentrum (soms ook veldwerkcentrum genoemd), zoals hier bedoeld, is duidelijk verwoord op een Drentse website: ‘Centrum voor onderwijs en educatie waarin het leren van en in de omgeving centraal staat’. In deze zin zijn er in Nederland een zevental veldstudiecentra:

Deze centra hebben met elkaar gemeen dat ze vooral meerdaagse leeractiviteiten voor het onderwijs organiseren en daarom overnachtingsfaciliteiten bezitten. Ze verschillen in de programmathema’s en in de achtergrond van de groepen (po) en klassen (vo) die ze ontvangen. Sommige hebben daarnaast (bijscholings)programma’s voor leraren po en/of vo en mbo; ook zijn er soms programma’s voor studenten en docenten aan de lerarenopleidingen.

In de meeste gevallen lijken natuurbeleving, het zelf ontdekken en onderzoeken (zie de uitspraken van de Stichting Veldwerk Nederland hieronder) van vooral de natuurlijke, directe omgeving van het centrum, de belangrijkste activiteiten te zijn. Opvallend is dat het verband tussen de huidige verschijningsvorm van het landschap aldaar, zoals de (problematiek van de) biodiversiteit, bodemkwaliteit en chemische depositie, en de (eeuwenlange) ontwikkeling van het economische grondgebruik niet zo vaak als een centraal thema aan de orde komt. Het gaat dan bijvoorbeeld om menselijke ingrepen als akkerbouw, (intensieve) veehouderij en bosbouw, infrastructuur en bebouwing; met al hun gevolgen boven en onder de grond. In de programma’s lijkt meer nadruk te liggen op de historische context.

Zulke verbanden – en daarmee dus de veranderingen in het landschap zelf – zijn bijvoorbeeld uiteengezet door J.H. von Thünen. Pieter Schroevers heeft hierover een artikel geschreven; zie literatuurlijst. Dat gaat in op de onvermijdelijke veranderingen in het landschap en de schaalvergroting, die in de loop van eeuwenlang menselijk grondgebruik hebben plaatsgevonden.

Deze benadering is echter – door het wat theoretische karakter – niet altijd meteen te gebruiken. Ze vergt, voorafgaand aan de werkweek, wel voorstudie van de leraar om de essentie toepasbaar te maken op het te bezoeken gebied.

alinea divider

In sommige centra komt dus wel het onderwerp ‘geschiedenis van het landschap’ aan de orde. Dat zou een basis kunnen zijn voor een didactische benadering van landschapsbeheer die bijvoorbeeld in het concept ‘ecosysteemdiensten’ wordt geconcretiseerd. Dat is een utilitair uitgangspunt dat overigens niet ingaat op de intrinsieke waarden van natuur en landschap. Als echter de werkweek gaat over menselijk gebruik van het land, dan is die benadering bruikbaar. Zie bijvoorbeeld www.biodiversiteit.nl/biodiversiteit-is-levensbelang/ecosysteemdiensten/infobladen. En, voor educatieve projecten van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, zie: www.samenvoorbiodiversiteit.nl.

Pedagogische en onderwijskundige waarden van veldstudie en veldwerk

Een aantal jaren geleden heeft Erwin Groenenberg (toen medewerker van de Stichting Veldwerk Nederland en docent natuuronderwijs aan de Thomas More Hogeschool - pabo) in een uitgebreid en goed gedocumenteerd artikel een stevig pleidooi gehouden voor veldstudie en veldwerk, als aanvulling op natuuronderwijs en NME.

In overeenkomstige bewoordingen geeft Stichting Veldstudie tamelijk precies aan welke persoonlijke en onderwijskundige effecten en resultaten een natuurwerkweek kan hebben:

‘Veldwerk heeft een aantal voordelen voor de leerlingen:

  • Ze ontwikkelen een onderzoekende houding.
  • Hun eigen motivatie wordt geprikkeld.
  • Doordat de vragen uit henzelf komen, ontwikkelen ze een kritische houding.
  • Er komt meer waardering voor de natuur, het milieu en het landschap.
  • Leerlingen leren het beste als ze zelf dingen kunnen ervaren en kunnen uitgaan van de werkelijkheid.
  • Alles wordt bestudeerd in hun natuurlijke omgeving, compleet met geur, kleur, geluid en relaties met andere organismen.
  • Ze werken zelfstandig en in groepjes, ze leren om samen te werken.
  • Ze vinden het leuk om te doen.’

De voormalige Stichting Veldwerk Nederland heeft de waarden van veldstudie/veldwerk een aantal jaren geleden zo geformuleerd:

‘De natuurwerkweek van Veldwerk Nederland bevat alle elementen van een normale werkweek, maar de natuurwerkweek is, zoals de naam al aangeeft, opgebouwd rondom en in de natuur. Leerlingen worden, als het ware, ondergedompeld in de natuur.

De natuurwerkweken zijn opgebouwd rond het thema natuur. Veldwerk Nederland wil kinderen gedurende de werkweek laten kennismaken met de natuur. Uitgangspunt bij deze kennismaking is het sociaal constructivisme. Sociaal constructivisme is de leerpsychologie achter Natuurlijk Leren. De constructivistische theorie gaat er van uit dat kennis en vaardigheden opdoen niet het gevolg is van kennisoverdracht door de docent, maar het resultaat van denkactiviteiten van de leerlingen zelf: we leren door nieuwe informatie te verbinden aan wat we weten of wat we hebben waargenomen en ervaren. Het constructivisme benadrukt daarmee de actieve rol van de leerling bij het verweken van informatie en het verwerven van kennis en vaardigheden.

alinea divider

Sociale processen spelen hierbij een belangrijke rol. Met elkaar leren in een context rijke omgeving. Leren vanuit de innerlijke motivatie van de kinderen. De kinderen komen in aanraking met de natuur, ze ontdekken nieuwe vormen, leren namen kennen en ontmoeten vreemde, onbekende dieren. De ervaringen die het kind opdoet gebeurt met alle zintuigen, met heel zijn of haar lijf. Door deze intense ervaringen leren kinderen automatisch. Ze leren omdat de ervaringen innerlijke belevingen zijn geworden.

Bij een natuurwerkweek komen kinderen in aanraking met hun omgeving en in die omgeving doen ze ontdekkingen en voeren ze onderzoekjes uit. Hierdoor komen ze zelf met vragen en met elkaar vinden ze antwoorden op de vragen. Zelfontdekkend leren vanuit interactie met elkaar en de omgeving.

Het voordeel van deze werkwijze is het effect ervan op houding en gedrag van kinderen. Zij ervaren de natuur, ze maken leuke dingen mee en denken daarover na. Zo ontwikkelen ze een waarde over hun omgeving die zij de rest van hun leven, als waarde, in houding en gedrag meenemen. De werkweken van Veldwerk Nederland zijn opgezet vanuit de volgende principes: zelf ontdekken, leren van en met elkaar, een contextrijke omgeving, onderzoeken, beleven, kennismaken, vragen stellen, met elkaar antwoorden vinden.

De kernwaarden van onze werkweken zijn dan ook: ontdekken, onderzoeken en beleven’.

Doorwerking van veldstudie en veldwerk in het onderwijs

Over de onderwijskundige betekenis van het veldstudiecentrum in Orvelte zegt de organisatie ‘Geheugen van Drenthe’ het volgende:

Op het veldstudiecentrum worden programma's en educatief materiaal ontwikkeld voor met name het voortgezet onderwijs en voor de lerarenopleidingen. Natuur, landschap, cultuurhistorie en hedendaagse ontwikkelingen op het platteland zijn onderwerp van studie voor de doelgroepen maar tevens voor diverse projecten gericht op het algemene publiek ...

De Stichting Veldstudiecentra werd opgericht in 1978. De oprichters, afkomstig uit het IVN, KNAG en NVON en gestimuleerd door het voormalige ministerie van CRM, hadden het Engelse model voor ogen waarin een keten van veldstudiecentra fungeert als basis voor veldstudie ter aanvulling op de lesprogramma's van aardrijkskunde en biologie zoals die worden uitgevoerd in het leslokaal.

Veldstudiecentrum Orvelte was in Nederland het eerste in zijn soort en is dat gebleven totdat een tiental jaren later particulieren elders in het land soortgelijke centra startten. Deze hebben veel baat gehad bij het pionierswerk van Orvelte. Mede door de inspanningen van de stichting is veldwerk een bekend begrip in het onderwijs geworden.

Op grond van bovengenoemde waarden, effecten en resultaten van veldstudie/veldwerk is de claim van organisaties (getotaliseerd) dat hun werk, bijvoorbeeld voor het basisonderwijs3, een flinke bijdrage aan de volgende kerndoelen levert:

Kerndoelen

32. De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen.

33. De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur.

37. De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen.

39. De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu.

40. De leerlingen leren in de (eigen) omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving.

41. De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen.

42. De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, elektriciteit, kracht, magnetisme en temperatuur.

44. De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik.

45. De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren.

55. De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.

56. De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed.

Veldstudie en veldwerk (de natuurwerkweek) is zodoende niet alleen een voor de deelnemende leerlingen bijzondere ervaring maar is ook voor het onderwijs zelf betekenisvol, in aansluiting op de lessen op school.

Onderzoek naar veldstudie en veldwerk

Bovenstaande waarden, doorwerking en effecten van veldstudie/-werk worden ook bevestigd in veel buitenlands en ook Nederlands onderzoek. Een korte, niet volledige, opsomming van Nederlandse onderzoekers omtrent deze ‘werkvorm’:

  • Tenslotte is er het niet mis te verstane onderzoek uit 2006 over NME (waaronder veldstudie) van Petra Jansen en Kris van Koppen c.s.: ‘Hoe duurzaam is NME?

Educatie in de praktijk van veldstudie en veldwerk

Het leerlingenboekje van het Buitencentrum Wilhelminaoord geeft heel concreet aan wat er tijdens een meerdaags verblijf in en rond het centrum ongeveer zal plaatsvinden.

Leerlingboekje

Op de volgende website is het hele leerlingenboekje te vinden: School-in-Bos-leerling-boekje-2014.pdf. Het belang van dit boekje is dat het, behalve het beschrijven van het werkweekprogramma, structuur aan de leerlingen geeft. Die zullen immers een aantal dagen in een heel andere omgeving doorbrengen dan ze gewend zijn; en dat kan verwarrend voor hen zijn. Dat geldt zeker voor leerlingen in het basisonderwijs, zoals in het Buitencentrum meestal het geval is.

Het Woldhuis in Apeldoorn en De Veldhoeve in Orvelte kiezen de benadering van ‘natuurkampen’; voor primair, resp. voortgezet, beroeps- en hoger onderwijs. Tevens organiseert De Veldhoeve scholingsbijeenkomsten voor (aankomende) leraren. De website laat het volgende zien:

Datzelfde woord ‘natuurkampen’ gebruikt Stichting Veldstudie. Daar wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende onderwijsniveaus; zie:

Ontstaan van veldstudiecentra

Een belangrijk voorbeeld voor het ‘School-in-Bosconcept’ is te vinden in Duitsland bij de zgn. Schulwaldheime. Nico van der Veen, oud-voorzitter van het IVN en van de stichting School in Bos en Landschap, zei in een lustrumlezing4 het volgende:

Bert Schut, later …….. bestuurslid van School in Bos en Landschap, …… kwam in contact met de ‘Schutzgemeinschaft Deutscher Wald’, een organisatie die in 1949 was begonnen met zogenaamde ‘schoolbossen’ en ontvangstcentra daarbij: 'Schul-' of 'Jugendwaldheime'. Doelgroep: leerlingen van lager en middelbaar onderwijs (12-15 jaar) [nu: basis-, resp. voortgezet onderwijs – CMG].

In eerste instantie werden de leerlingen ingeschakeld bij de herplant van de grote kaalslag na de Tweede Wereldoorlog. (N.B. Duitsland werd na de oorlog veroordeeld tot grote herstelbetalingen in natura waarbij – ook naar ons land – grote hoeveelheden hout zijn afgevoerd. Doordat vele Duitse mannen gesneuveld waren, zijn op grote schaal kinderen in schoolverband ingeschakeld bij de herplant).

Dat (verplichte!) werk bleek echter opvoedkundig een enorme waarde te hebben. In diverse Duitse 'Landen' treffen we nog steeds van deze centra5 aan. Educatief verantwoord, opvoedkundige waardevol èn bekostigd door de overheid. Schut mocht van zijn werkgever het idee nader uitwerken en legde contacten. In 1966 leidde dat tot een 'brede' bespreking en werd door een aantal mensen een voorzet gemaakt om het Duitse idee geschikt te maken voor de Nederlandse situatie. Er werden scholen geraadpleegd, deskundigen gevraagd, organisaties geïnteresseerd.

Het idee viel goed bij de vereniging Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij (KNHM) die vervolgens het initiatief nam voor het uitnodigen van een aantal organisaties. Deze club bracht studiereizen aan het Jugendwaldheim te Hilchenbach, Haus des Waldes te Essen en schoolbossen en instructief plantsoen bij Düsseldorf, verzamelde ideeën van ‘field study centres’ uit Engeland, Denemarken en de VS werkte het idee verder uit. In 1970 werd alles op de rij gezet in een nota6 – en die zou het begin moeten worden van de intocht van veldwerk in het onderwijs ...”.

De Vereniging Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij organiseerde, op basis van deze voorbereidingen, op 11 en 12 december 1975 een grote studiedag over het project School in Bos, met het oog op verdere ontwikkeling van het concept. De eerste ervaringen met de natuurwerkweken werden besproken, na inleidingen vanuit verschillend perspectief. Het ging vooral over de noodzaak van ‘milieueducatie’, de relatie met de leerplanontwikkeling, het onderdeel zijn van gemeentelijk milieubeleid en over de relatie met natuurbeheer. Het verslag van inleidingen en discussie is opgenomen in het verenigingsblad KNHM, tijdschrift van de leefomgeving, maart 1976. Daar is ook een beschrijving van (o.a. de waarden van) School in Bos aan de orde; zie blz. 114 e.v.

Het veldstudiecentrum in Orvelte heeft een volkomen andere ontstaansgeschiedenis omdat het initiatief daartoe, in 1975, lag bij het voormalige ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM). Eerdere ervaringen7 van de auteur (in 1975 medewerker bij CRM) in Israël (Society for the Protection of Nature in Israel) en, later, met de Field Studies Council in Engeland, Wales en Schotland, leidden tot een aantal initiatieven van CRM en de CNBE (Commissie voor Natuurbeschermingseducatie; zie deze website onder ‘Historie van NME’) ten behoeve van de Nederlandse situatie.

Zo maakten de auteur en de toenmalige secretaris van de Commissie Leerplan Biologie, Payens, in 1975 een studiereis naar een aantal veldstudiecentra van de hierboven genoemde Field Studies Council. Het verslag8 ervan leidde tot een landelijke inventarisatie van geschikte locaties in Nederland. Daarop kwam de CNBE in 1976 met een advies over het inrichten van een landelijk stelsel van veldstudiecentra. De toenmalige staatssecretaris bepaalde daarop dat het, ook beleidsmatig, zinvol was een veldstudiecentrum op te zetten – in Orvelte. Het werd bestemd voor het voortgezet onderwijs omdat het Woldhuis zich met het basisonderwijs ging bezighouden.

N.B. Uiteindelijk is alleen, althans vanuit de rijksoverheid, het veldstudiecentrum in Orvelte gerealiseerd.

Van der Veen (1997), opnieuw:

Intussen is er in 1978 ook een andere stichting, de Stichting Veldstudiecentra, opgericht

door het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG), de Nederlandse Vereniging voor Onderwijs in de Natuurwetenschappen (NVON) en ….. het IVN. De oprichting komt voort uit de al eerder genoemde discussie in de CNBE en het rapport over het veldstudiewerk. Hier wordt eerst gebouwd, en inderdaad, in Orvelte. Er komt [later – CMG] een onderzoekscommissie naar de optimale benadering voor de Nederlandse situatie, hetgeen leidt tot een aantal veranderingen.

Die commissie vraagt zich in haar rapport al openlijk af, of het niet beter zou zijn de stichting te laten fuseren9 met de toen qua bestuur en management meer ervaren Stichting School in Bos en Landschap .... Vanuit het ministerie van CRM (daarna LNV) wordt vanaf dat moment regelmatig aangedrongen tot tenminste ver(der)gaande samenwerking”.

Nico van der Veen had het in zijn lezing ook over de toekomst. Hij zei het volgende: “Er komt iets van een sfeer van: hoe pakken we het verder aan, hoe kunnen we het beter doen? De Boer & Croon-groep voert in 1996 een organisatieonderzoek uit. De koers wordt duidelijk: Veldwerk Nederland bereidt zich voor op de veranderingen in subsidieland en richt zich op 2000. En op vele jaren daarna. Vijfentwintig jaar ervaring met educatief werk. En het wordt steeds meer duidelijk dat we die moeten inzetten om de grootste uitdaging van die nieuwe eeuw aan te gaan: de aarde bewoonbaar houden voor ons nageslacht.

Zonder mentaliteitsverandering, zonder opvoeding tot natuur-en milieubehoud kan dat niet. De kiem moet rijpen – maar hij moet er wel eerst zijn. En dat hebben we in die jaren geleerd: heel jong intensief betrokken zijn bij natuur en milieu bevordert die ‘ontkieming’. Voor dat bezig zijn kennen we verschillende ingangen: de emotionele (het mooi vinden, het houden van) en de rationele (het uitzoeken hoe het zit, waardoor het komt). En die twee liggen bij kinderen – afhankelijk van hun leeftijd – niet zo heel ver uiteen. De ingang kan determineren zijn, een proefje met water, bosonderhoud of de bewondering voor de broedzorg van vogels.

Houden van’ en ‘kennis hebben over’ kan, nee zal, leiden tot een andere houding en tot milieuvriendelijker gedrag. En daar doen we het voor”!

De Stichting Veldstudiecentra en School in Bos en Landschap fuseerden in 1992 tot de Stichting Veldwerk Nederland. In eindnoot9 wordt de volgende, tot nu toe laatste, organisatorische stap genoemd.

Dankwoord

De (organisaties van de) centra die hierboven werden genoemd, ontvingen een concept van deze tekst. Henk van Blitterswijk (Buitencentrum  Wilhelminaoord), Torsten Knorpp (Stichting Veldstudie) en Wim Meijberg (veldstudiecentrum Orvelte) reageerden positief – soms met kleine aanpassingen. Bij deze wil ik hen bedanken voor de moeite die ze hebben gedaan, om deze tekst door te nemen en erop te reageren.

Literatuur

  • Anon., 1985. Evaluatie Stichting Veldstudiecentra. Twijnstra Gudde, Deventer.
  • Anon., 1997. Werkvormenboek. Handleiding voor natuur- en milieu-educatieve activiteiten. IVN, Amsterdam. Zie https://natuurgidsencursus-ml.nl/documenten/Werkvormenboek.pdf.
  • Maas Geesteranus, Chr. en J.P.D.W. Payens, 1975. Verslag van een reis naar Engeland en Wales betreffende fieldcentres en overeenkomstige educatieve voorzieningen. Rijswijk. (Verkrijgbaar via de auteur van dit artikel: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.)
  • Schroevers, Pieter, 1980. Een kwestie van schaal. Veranderingen in flora en fauna weerspiegelen economische geschiedenis. Phase 1(1980)november. (Verkrijgbaar via de auteur van dit artikel: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.)
  • Smit, W. et al., 2006. Hoe duurzaam is NME?: een explorerend kwantitatief onderzoek naar de langetermijneffecten van natuur- en milieueducatie op basisscholen, Apeldoorn
  • Vandenplas, Ellen, m.m.v. Paul Stryckers en Stella Van Hofstraeten, 2008. Samen op weg: duurzame ontwikkeling in een natuurexcursie. Centrum voor Natuur- en milieueducatie, Antwerpen. (Nu: Natuurpunt CVN; zie natuurgidsencursus-ml.nl/wp-content/uploads/2019/05/SamenOpWegtotaal-naar-duurzaamheid-.pdf).
  • Veen, Nico van der, m.m.v. Herman de Jongh, 1997. Vijfentwintig jaar natuurwerkweken. Veldwerk: de kiem voor milieubesef. Lezing ter gelegenheid van een lustrumviering op het Woldhuis. (Verkrijgbaar via de auteur van dit artikel: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.).
  • Werkgroep ‘Schoolbossen c.a. in Nederland’, 1970. School en Landschap. Nota. (Verkrijgbaar via de auteur van dit artikel:Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.).

Eindnoten

1 Beide centra waren tot 1 januari 2016 onderdeel van de Stichting Veldwerk Nederland; na opheffing van de stichting nam IVN Natuureducatie ze over.

2 Voor literatuur over excursies, zie de literatuurlijst onder ‘Vandenplas, etc.’ en Anon., 1997.

3 Het is de auteur niet bekend of zo’n claim ook voor vakken in het voortgezet onderwijs bestaat.

4 Zie literatuurlijst onder ‘Veen, Nico van der, etc.’

5 Waarschijnlijk doelt Van der Veen hier op het Verband Deutscher Schullandheime dat nog tientallen centra in zich verenigt; zie schullandheim.de.

6 Zie literatuurlijst onder ‘Werkgroep ‘Schoolbossen c.a. in Nederland’, etc.’

7 Als student aan de Landbouw Hogeschool (nu WUR) kreeg ik in 1971 de kans, tijdens mijn praktijktijd in Israël, kennis te maken met het goed werkende stelsel van zgn. field schools (toentertijd al 21) van de SPNI.

8 Zie literatuurlijst onder ‘Maas Geesteranus, Chr. en J.P.D.W. Payens etc.’

9 Al meer dan een decennium daarvoor had onderzoek die fusie ook al aanbevolen: zie in de literatuurlijst Anon., 1985. Evaluatie Stichting Veldstudiecentra. Twijnstra Gudde, Deventer. Dat geldt tevens voor een advies van de CNBE uit datzelfde jaar: ‘Advies over de Stichting Veldstudiecentra; de hoofdlijnen’. (Beide verkrijgbaar via de auteur van dit artikel: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.).